Geschiedenis van Edegem

Op 21 januari 1998 werd te Edegem het jubeljaar "Edegem 825" plechtig geopend. In 1173, precies 825 jaar geleden, werd Edegem onder zijn oude benaming Buizegem voor het eerst in een oorkonde vermeld. De oorkonde in kwestie regelt de overdracht van het Buizegemkerkje aan een nieuwe kerkheer. De bisschop van Kamerijk, tot wiens bisdom het Edegemse gebied behoorde, schonk namelijk de kerk van "Buyseghem" aan zijn kapittel. Dit kapittel verkreeg daardoor het recht om onder de vorm van "tienden" belasting te innen, maar moest dan wel instaan voor het onderhoud van de kerk en de benoeming van de pastoor. Zo stapte de parochie Buizegem en daarmee ook Edegem officieel de geschiedenis binnen.

Door allerlei omstandigheden werd het kerkje circa 1300 voor de eredienst opgegeven en werd op het gehucht Edegem een nieuwe levenskrachtige kerk als parochiecentrum geboren. Terwijl er op Buizegem slechts een in puin vallend kerkje en een oud kerkhof overbleven, werd rondom de nieuwe Edegemse kerk een dorpscentrum uitgebouwd.

Vele eeuwen later, in de tweede helft van de 19de eeuw, zou in volle Romantiek rond die kerkverplaatsing van Buizegem naar Edegem de sage ontstaan van "Meneerke van Buizegem". Elk jaar, met start op 30 april, worden er feestelijkheden rond deze sage georganiseerd.

In de latere Middeleeuwen kende het nieuwe dorpscentrum Edegem een aangroei. Perceeltjes van de dorpshoeve aan de Doelveldstraat werden tegen cijns voor bewoning vrijgegeven.

Van 1387 af was ons dorp onderworpen aan de heer Van Cantecroy te Mortsel. Van dat Mortselse kasteel uit zouden de ambtenaren worden aangesteld, onder wie de schout of drossaard wel de voornaamste was. Deze schout of drossaard was het hoofd van het burgerlijk en gerechtelijk bestuur. Samen met de schepenen en de secretaris-griffier vormde hij de schepenbank, ook "de wet" genoemd. De schepenbank had naast een administratieve ook een rechterlijke functie.

Tussen 1500 en 1830 kreeg Edegem, zoals trouwens zoveel dorpen uit het Antwerpse, af te rekenen met periodes van afwisselend oorlog en vrede. Een Edegemse vereniging die nog herinnert aan het begin van die periode, is de Koninklijke Handbooggilde Sint-Sebastiaan.

In 1512, en vermoedelijk reeds vroeger, was deze schuttersgilde actief in Edegem. In tegenstelling tot de vroegere schutterij, die in de steden wallen en poorten bewaakten, had de Sint-Sebastiaansgilde een loutere recreatieve functie. Nog steeds organiseert deze vereniging geregeld papegaai- of vogelschietingen.

Maar zoals reeds aangegeven, was de tijdsspanne tussen 1500 en 1830 bijzonder woelig. Nadat in 1566 de beeldenstorm in de kerk verwoestingen had aangericht, volgden de gebeurtenissen van de godsdienstoorlogen en de strijd tussen Noord en Zuid elkaar onophoudelijk op. In 1585, toen de Spanjaarden Antwerpen belegerden en hun troepen de Scheldestad vanuit het openliggende platteland naderden, werd onze dorpskerk in brand gestoken, maar gelukkig ook door de nog ter plaatse gebleven inwoners geblust. Het is de tijd van de verbrande steden, de wolvenplaag en de angst zaaiende pest.

Omstreeks de eeuwwisseling 1600 stonden er van de 85 huizen een 38-tal leeg. En nadat het Twaalfjarig Bestand van 1609 tot 1621 enige verademing had gebracht, sloeg de Retorsie in alle heftigheid toe in de jaren 1632-42, toen geestelijken en leden van het dorpsbestuur als vogelvrijverklaarden waren en hun leven voortdurend bedreigd was. Met de Vrede van Munster kwam er weer enige rust, wat weerspiegeld wordt door de herstellingen aan het kerkgebouw en de geleidelijke verfraaiing van het kerkinterieur.

Het einde van de 17de eeuw werd gekenmerkt door de oorlogen van Lodewijk XIV, terwijl Edegem, juist zoals alle andere dorpen, in 1797 te maken kreeg met de "Besloten Tijd", toen alle bedehuizen moesten gesloten worden.

In 1830 kwam het tot vrij heftige artilleriegevechten op het Molenveld, tussen Belgische vrijwilligers en Hollandse troepen.

De 19de eeuw bracht weinig verandering in het stille dorp. Edegem bleef wat het altijd geweest was, een landbouwdorp, waarvan de goede grond werd geprezen. Er was het dorpscentrum, met zijn paar straten die stervormig van aan de St.-Antoniuskerk vertrokken; de Drie Eikenstraat, welke toen nog Molenstraat werd genoemd, naar de in 1732 aldaar opgerichte en in 1914 verdwenen windmolen; er was de Strijdersstraat , toen Dorpsstraat genoemd, die samen met de Doelveldstraat in feite "de kuip" van het dorp vormde; er was de Hovestraat, die aanvankelijk naar de galg van het buurdorp Hove liep en daarom ook wel Hoofsegalgstraat heette. Verbinding met buurdorpen vormden ook de Kontichstraat, weleer Kontichse Binnenweg, en de Oude-Godstraat, die naar het Mortselse gehucht Oude-God voerde. Daarnaast was er de Terelststraat, die naar een aantal landbouwuitbatingen liep en de wandelaar voorbij de oude pastorie, thans Hof Ter Elst, leidde. Er waren ook de kastelen of "huizen van plaisantie": het Arendsnest bij de grens met Kontich, Mussenburg aan de grens met Hove, de Hazeschrans, bij de grens Kontich-Wilrijk en tot slot het eigenlijke dorpskasteel Ter Linden in het centrum.

Sedert de eeuwwisseling, maar meer nog sedert de tweede wereldoorlog, werd Edegem het grote inwijkingsoord en groeide meer en meer uit tot een villadorp. Tussen 1925 en 1930 kwamen de Elsdonkwijk en een aantal landelijke leien of lanen in de richting van Kontich tot stand. Later voltrok zich de grootste metamorfose, door de verkavelingen Molenveld en Buizegem, die een nieuwe stroom inwijkelingen naar Edegem bracht. De niet eens 1.000 inwoners die de gemeente in 1831 telde, waren in 1930 aangegroeid tot bijna 7.000 inwoners en in 1972 werd de 20.000ste inwoner ingeschreven. Het bevolkingsaantal kende in 1981 de piek van 23.802 inwoners.

De geweldige aangroei werd afgeremd door de woonzones in de gemeente te beperken, met de bedoeling de gemeente leefbaar te houden.

De quasi afwezigheid van industrie maakt van Edegem een typische woongemeente. Niettegenstaande zijn ligging in de rand van de metropool Antwerpen is Edegem echter niet volledig verstedelijkt. Werden in het verleden door het gemeentebestuur inspanningen geleverd om de infrastructuur op het vlak van wegen en openbare gebouwen te optimaliseren, dan werd eveneens geïnvesteerd in de aanleg of het behoud van groene zones.

Wie door Edegem wandelt zal op zijn weg kunnen genieten van de natuur van Park-Centrum, het Meihof en de recreatiegebieden Romeinse Put en Fort 5 of van de groene plekjes die getuigen van het rijk historisch verleden van Edegem: het Arendsnest bij de grens met Kontich, Mussenburg aan de grens met Hove, de Hazeschrans bij de grens Kontich-Wilrijk , het eigenlijke dorpskasteel Ter Linden, Hof ter Elst en de grot O.-L.-V.-van-Lourdes in het centrum. Vooral Mussenburg heeft tot ver buiten Edegem bekendheid verworven. Wijlen Marie Gevers, schrijfster en residente van Mussenburg, evoceerde in haar werk de figuur van de rover Guldentop. Deze zou zich in de woelige Franse tijd op Mussenburg hebben schuilgehouden, maar werd door de Fransen aangehouden en te Antwerpen onthoofd. Zijn op Mussenburg verborgen schat, zo wil het de sage en het werk van Marie Gevers, komt hij in donkere nachten nog steeds bezoeken.

De oprichting van de grot in 1884, naar model van de grot in Lourdes, gaf aan Edegem naambekendheid bij menig bedevaarder en ligt er aan de basis van dat Edegem vaak als "grotgemeente" betiteld wordt.

Het gemeentebestuur stelt alles in het werk om het residentiële karakter van Edegem te bewaren, opdat Edegem terecht fier mag blijven de leuze te kunnen hanteren: "Gemeente, waar het goed is om te wonen".